Openbaring: IJdelheid der ijdelheden

 Openbaring: Rechtvaardiging door Geloof

IJdelheid der ijdelheden

Prediker 1:9 Wat er geweest is, dat zal er weer zijn.
Wat er plaatsvindt, dat zal weer plaatsvinden.
Er is niets nieuws onder de zon.
10. Is er iets waarvan men kan zeggen:
Kijk eens, dat is nieuw?
In de eeuwen die voor ons geweest zijn,
is het er al geweest.
11. Er is geen herinnering aan de vroegere dingen.
Ook aan latere dingen, die nog komen,
zal geen herinnering zijn
bij hen die daarna komen.

12. Ik, Prediker, was koning over Israël in Jeruzalem.
13. Ik legde mij met heel mijn hart erop toe met wijsheid te onderzoeken, en na te speuren alles wat er onder de hemel plaatsvindt. Dat is een treurige bezigheid, die God aan de mensenkinderen gegeven heeft om zich ermee te vermoeien.
14. Ik heb alle werkzaamheden gezien die er onder de zon plaatsvinden, en zie, het was alles vluchtig en najagen van wind.

Prediker 2:1 Ik zei in mijn hart: Kom toch, ik zal u op de proef stellen met blijdschap, en zie daarom het goede aan. Maar zie, ook dat was vluchtig.
2. Over het lachen zei ik: Dwaasheid, en over de blijdschap: Wat brengt die teweeg?
3. Ik onderzocht mijn hart door mijn lichaam te verkwikken met wijn (mijn hart echter behield in wijsheid de leiding) en door dwaasheid aan te grijpen, totdat ik zou zien wat het beste is voor de mensenkinderen om onder de hemel te doen tijdens het getal van hun levensdagen.

4. Ik heb voor mijzelf grootse dingen tot stand gebracht:
Ik bouwde mij huizen,
ik plantte mij wijngaarden.
5. Ik legde mij tuinen en boomgaarden aan
en plantte daarin allerlei vruchtbomen.
6. Ik legde mij waterbekkens aan
om daaruit een bos met jonge bomen te bevochtigen.
7. Ik verwierf slaven en slavinnen
en de in huis geboren kinderen behoorden mij toe.
Ook had ik grote kudden runderen en kleinvee,
meer dan allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn.
8. Ik vergaarde mij ook zilver en goud,
kostbaarheden van koningen en gewesten.
Ik zorgde voor zangers en zangeressen,
en de genoegens van de mensenkinderen: genot in overvloed.
9. Ik werd groter en nam toe,
meer dan allen die vóór mij in Jeruzalem geweest zijn.
Ook bleef mijn wijsheid bij mij.
10. Al wat mijn ogen verlangden,
onthield ik ze niet.
Ik ontzegde mijn hart
geen enkele blijdschap,
want mijn hart werd verblijd
vanwege al mijn zwoegen.
Dat was mijn deel voor al mijn zwoegen.

11. Toen richtte ik mijn aandacht op al mijn werken, die mijn handen gemaakt hadden, en op het zwoegen waarmee ik had gezwoegd om ze tot stand te brengen. Zie, het was alles vluchtig en najagen van wind. Daarin was geen voordeel onder de zon.

12. Daarna richtte ik mijn aandacht op het bezien van wijsheid, ook van onverstand en dwaasheid. Immers, hoe zal de mens die na de koning komt, doen wat al gedaan is?

Dit is hoe Prediker spreekt over al die dingen op aarde.
In Openbaring lazen wij over die grote stad Babylon die viel. De steden vielen ook bij de zevende plaag. Het beest zelf, die grote macht, zou ter verderf gaan. De zeven grote hoofden zouden net zo goed vernietigd worden.
Men werkt aan grote dingen. Ze probeert het perfect te maken. Beter, sneller en groter. Misschien, denkt de mens, krijgen we nu wel een koninkrijk dat werkt. 
Maar de Prediker zegt; 'IJdelheid der ijdelheden'. Het is vluchtig en het najagen van wind. Waardeloos en tijdelijk. Het valt en verderft als het gras.
Al is een koninkrijk zo sterk en houdbaar als ijzer, toch valt het en sterft het af net als de mens zelf.
Maar er is een Woord met een eeuwig Koninkrijk.
Dit is de focus van Openbaring. Het hemels heiligdom en het hemelse koninkrijk waar de koningen niet tegenop kunnen.

Hebreeën 12:26 Zijn stem bracht indertijd de aarde aan het wankelen. Nu echter heeft Hij openlijk verkondigd: Nog eenmaal zal Ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel doen beven.
27. Dit ‘nog eenmaal’ duidt op de verandering van de dingen die kunnen wankelen als van dingen die gemaakt zijn, opdat de dingen die onwankelbaar zijn, zouden blijven.
28. Laten wij daarom, omdat wij een onwankelbaar Koninkrijk ontvangen, aan de genade vasthouden en daardoor God dienen op een Hem welgevallige wijze, met ontzag en eerbied.
29. Want onze God is een verterend vuur.

1 Petrus 1:22 Nu u dan uw zielen gereinigd hebt in de gehoorzaamheid aan de waarheid, door de Geest, tot ongeveinsde broederliefde, heb elkaar vurig lief uit een rein hart,
23. u, die opnieuw geboren bent, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God.
24. Want alle vlees is als gras en al de heerlijkheid van de mens is als een bloem in het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen.
25. Maar het Woord van de Heere blijft tot in eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Hoe Word Ik Gered?

Christus is het Leven

Openbaring; Het Tweesnijdend Zwaard